
Zeer geachte mevrouw,
Van de commandant van de compagnie van Uw man, hebt U misschien al officieel vernomen, dat wij bericht hebben gekregen, dat hij op de Grebbeberg gesneuveld is.
Als goede kennis en ik mag wel zeggen als vriend, stel ik het op prijs U nog enkele dingen te schrijven, want gedurende de tijd dat ik bij de compagnie van Uw man was ingedeeld, heb ik hem buitengewoon leeren waardeeren. Zonder enige overdrijving kan ik van hem zeggen, dat hij een der beste onder-officieren van ons heele bataljon was; hij was het type van een goed Nederlandsch militair.
Eens na een marsch heb ik hem gezegd: door je goed-gekozen optreden marcheerde jouw sectie het beste en sedert die tijd dateert onze wederzijdsche sympathie omdat wij hadden ingezien dat wij op militair gebied dezelfde idealen hadden.
Ook buiten zijn eigen compagnie genoot Uw man groote achting; ik herinner me dat de bataljons-commandant eens opmerkte toen ik zijn naam noemde: o ja, dat is een flinke vent.

Ik begrijp echter dat niemand het verlies zoo zal voelen als U, die hem het best gekend en het meest hebt liefgehad. Toen U met Uw kinderen Uw man eens bij de wacht in Puiflijk kwam opzoeken, ben ik aan U voorgesteld en ik meende toen te zien dat Uw geluk heel groot was.
Van de krijgsverrichtingen van Uw man heb ik weinig kunnen vernemen, omdat de meesten van zijn groep met hem zijn omgekomen.
Op de Grebbeberg zal een gedenksteen voor hem en alle kameraden van het regiment worden opgericht, maar ik geloof dat ieder die hem goed gekend heeft ook een monument voor hem zal oprichten in zijn herinngering.
Als meester in de rechten zou ik U misschien van dienst kunnen zijn met het een of het ander. Als dit zoo is hoeft U maar te schrijven en ik zal het mij tot een eer rekenen U te helpen.
Met de meeste hoogachting
H. Quadvlieg.
res, 1ste luit. d. Jagers.
Hucht 49
Puiflijk